Page 13 - Riet
P. 13


HET RANKE RIET (1857)

O neen toch, ranke ruischend riet, 
mijn ziel misacht uw tale niet; 
mijn ziel, die van den zelven God 
’t gevoel ontving, op zijn gebod, 
’t gevoel dat uw geruisch verstaat, 
wanneer gij op en neder gaat: 
o neen, o neen toch, ranke riet, 
mijn ziel misacht uw tale niet!

O! ’t ruischen van het ranke riet 
weêrgalleme in mijn droevig lied, 
en klagend kome ’t voor uw voet, 
Gij, die ons beiden leven doet! 
o Gij, die zelf de kranke taal 
bemint van eenen rieten staal, 
verwerp toch ook mijn klachte niet: 
ik! arme, kranke, klagend riet.

© Guido Gezelle

   11   12   13   14   15